Het “Nederlands” Instituut voor Internationale Betrekkingen

Een soeverein land maakt zelf zijn buitenlands beleid. Daarom is in de grondwet vastgelegd dat alleen burgers van het land functies kunnen bekleden in het openbaar bestuur of zich verkiesbaar mogen stellen. Een Spanjaard mag bijvoorbeeld geen ambtenaar worden voor de Nederlandse overheid. Dat mag pas als hij de Nederlandse nationaliteit verwerft, bijvoorbeeld door een huwelijk met een Nederlandse.

In de particuliere sector geldt dat niet. Een groot bedrijf mag gerust een buitenlandse directeur aantrekken, als die het meest geschikt is om het te leiden.

Als we de totstandkoming van het buitenland beleid van Nederland onder de loep nemem, stuiten we echter al snel op een zorgwekkende anomalie.

Hoe komt ons buitenlandse beleid tot stand?
In Nederland komt het buitenlands beleid inhoudelijk met name tot stand door twee instellingen. Ten eerste natuurlijk het departement van Buitenlandse Zaken dat onder verantwoordelijkheid valt van de Minister van Buitenlandse Zaken en ten tweede het “Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen” Clingendael.

Clingendael _ logo

Daar treedt direct een democratisch probleem op. Clingendael is namelijk een particulier instituut en ressorteert niet onder ministeriële verantwoordelijkheid, terwijl het wel gefinancierd wordt door de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Het heeft derhalve geen democratische of constitutionele legitimiteit.

Er staat nergens in onze grondwet: “De totstandkoming van het buitenlands beleid van het Koninkrijk de Nederlanden mag worden uitbesteed aan particuliere instellingen.” Er is ook geen nationale wet waarin Clingendael wordt aangewezen.

Het probleem is dus dat Clingendael een particulier instituut is dat niet onder democratische controle valt, maar wel in belangrijke mate het buitenlandse beleid mag vormgeven. Sterker nog, waar de uitvoerders van ons buitenlandse beleid op het departement zitten, heeft Clingendael het meeste invloed op de totstandkoming van de inhoud van het buitenlandbeleid.

Bovendien, en dat is minstens zo belangrijk, speelt het een cruciale rol in de opleiding van onze diplomaten. Dus het geeft hen de kennis en de waarden mee, waarmee ze later de belangen van Nederland in het buitenland moeten verdedigen. Als onze diplomaten bij het departement aankomen, zijn ze in menig geval reeds door Clingendael gevormd.

Kortom, Clingendael is van beide instellingen die zich met buitenlandbeleid bezig houden de meest invloedrijke.

Wie werken er bij Clingendael?
Daarom is het interessant om te kijken wie er nou bij Clingendael daadwerkelijk werkzaam zijn. Want dat zijn de mensen die het buitenlandse beleid schrijven, althans de beleidsopties prepareren waaruit het departement en uiteindelijk de minister later kan kiezen.

Clingendael heeft allerlei personen in dienst die het op zijn website “experts” noemt, die zich met diverse onderdelen van de buitenlandse betrekkigen bezig houden. De laatste keer dat we de website bekeken, waren dat er vijfennegentig. The devil is in the detail, dus laten we de lijst eens aflopen.

Ivan Briscoe. Maar Ivan is een Brit, aan zijn accent te horen. Waarom schrijft een Brit mee aan ons buitenlands beleid, oftewel aan hoe ons land zich moet opstellen ten opzichte van andere landen om de belangen van zijn inwoners optimaal te behartigen? Is een Brit niet veel eerder geneigd om zaken te suggeren die gunstig zijn voor de positie van zijn land in de internationale verhoudingen?

Dat zouden we hem niet kwalijk kunnen nemen. Daarmee is hij alleen maar een goed patriot. Stel, in tegendeel, dat hij juist goede suggesties doet voor een succesvol Nederlands buitenlands beleid, dan is het onvermijdelijk dat het belang van Nederland op bepaalde punten strijdig is met dat van Groot-Brittanië. Als hij dus goed zijn werk doet, is het dus onvermijdelijk dat hij vroeg of laat tegen de belangen van zijn vaderland moet adviseren. Briscoe kampt dus met een dubbele lojaliteit, met een conflict of interest. Dat is de reden dat onze grondwet stelt dat het buitenlands beleid van ons land door Nederlanders gemaakt moet worden.

Terug naar zijn positie bij het “Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen”. Briscoe houdt zich bezig met “security & justice”, dat wil zeggen “veiligheid en justitie”, maar hebben we daar niet al een instelling voor, namelijk het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Dus, met alle respect voor zijn werk, dat er overigens goed uitziet, deze Brit is hier niet op zijn plaats.

De volgende expert is Grégory Chauzal. Hij houdt zich bezig met “policy debates”. Dus, deze Fransman helpt ons ermee, hoe we moeten debatteren over ons beleid. Opnieuw met alle respect, hebben we daar een Fransman voor nodig? Is er niemand temidden van de 17 miljoen Nederlanders die ons daarmee kan helpen?

Het belangenconflict is in het geval van Chauzal nog scherper, want het betreft een voormalige ambtenaar van het Franse ministerie van Defensie.

We gaan goedmoedig verder. Ragnhild Drange is assistent voor “conflict and fragility”. Zij heeft Noors als moedertaal, – nationaliteit wordt op de website van Clingendael stelselmatig verzwegen, dus we moeten het doen met secundaire indicatoren als opleiding en moedertaal – “working knowledge” van het Nederlands, maar ziet er sympathiek uit. Daarom wordt ze door de Nederlandse belastingbetaler in staat gesteld om aan ons buitenlandbeleid mee te werken.

Verder.

Marianne Ducasse- Rogier helpt ons met “diplomacy and foreign affairs”. Met alle respect voor deze sympathieke Française, wat heeft zij zich met de Nederlandse diplomatie en het Nederlandse buitenlandbeleid te bemoeien?

Diana Goff houdt zich als “research fellow”, net als senor Briscoe, bezig met “security & justice”. Deze sympathieke dame lijkt op basis van haar CV in de Verenigde Staten van Amerika te zijn geboren en getogen en mag nu mede ons veiligheidsbeleid vormgeven. Waarom?

Mariana Gomez Neto lijkt ondanks haar Spaanse naam gewoon Nederlands te zijn, hoewel ook haar nationaliteit op internet taboe lijkt te zijn, en dus gaan we verder met

Nick Grinstead, project assistant voor “conflict & fragility”. Nick is Amerikaan, naar het zich laat aanzien, maar ook hij heeft zijn nationaliteit zorgvuldig verborgen. Elders op internet zegt hij over zichzelf: “He speaks English, Levantine Arabic, intermediate Swedish and basic Spanish and French. He currently resides in Sweden and enjoys a good club sandwich.” Dus we mogen wel weten wat zijn favoriete lunchgerecht is, maar niet van welk land hij burger is. En opmerkelijk genoeg spreekt deze polyglot geen Nederlands.

Shaun Riordan heeft zestien jaar (sic!) in Britse diplomatieke dienst gewerkt, is woonachtig in Madrid en houdt zich nu bij het “Nederlandse Instituut voor Internationale Betrekkingen” bezig met “diplomacy & foreign affairs”. Men zou zeggen dat hij als voormalige Britse diplomaat en voormalig ambtenaar van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken elke zweem van partijdigheid moet mijden en zich niet moet bemoeien met de Nederlandse diplomatie.

Iemand anders die zich met ”diplomacy & foreign affairs” bezig houdt, is een project-assistent met de klinkende naam Francesco Saverio Montesano. Ook hier verzwijgt de website nationaliteit en herkomst, terwijl hij werkt in een van de weinige functies in ons land – namelijk als medewerker van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen – waar dat juist wèl belangrijk is. Ook op LinkedIn vezwijgt hij zijn nationaleit, maar de klinkende naam en het diploma van een Liceo Classico in Rome doen vermoeden dat het niet om een Fin gaat.

Dan gaan we verder met Megan Price, “research fellow”. Zij houdt zich ook al bezig met “security & justice”, een populair onderzoeksveld bij Clingendael. Het lijkt wel of er een heel parallelministerie van Veiligheid & Justitie functioneert.

De volgende buitenlandse expert is Mark Singleton, “director of ICCT” en bijdragend aan – het onderzoek naar – “security & terrorism”. Mark, die eerder voor Tony Blair in Jeruzalem werkte als “Acting Head of Mission at the Office of the Quartet Representative”, is nu directeur van het “International Centre for Counter-Terrorism” in Den Haag. Waarom staat ie dan op de Clingendael website als één van hun experts? En is terrorismebestrijding niet iets voor de veiligheidsdiensten of voor de Nationale Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid? Aangezien Singleton ook voor het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken gewerkt, werpt zich de vraag op of deze Brit op dat moment de Nederlandse nationaliteit bezat, want als dat niet zo is, is dat een dubbele schending van de grondwet.

Sofia Zavagli houdt zich als Italiaanse bezig met het Nederlandse beleid ten aanzien van “security & terrorism”. Ze heeft sinds november 2015 drie teksten geschreven voor haar werkgever, maar allemaal coproducties. Het lijkt een gewoonte te zijn bij Clingendael dat rapporten meerdere auteurs hebben. Zo kun je dus nooit zien van wie een concrete bewering komt, wie het onderzoek achter een stelling daadwerkelijk heeft gedaan. Geen enkele auteur is individueel verantwoordelijk voor wat hij schrijft en auteurs dekken elkaar. De “policy brief” over de aanslagen in Parijs in november 2015 heeft bijvoorbeeld zes auteurs voor tien pagina’s tekst: behalve Zavagli zijn dat directeur Ko Colijn, Mark Singleton, Bibi van Ginkel, Grégory Chauzal, en Christophe Paulussen. Het document eindigt met een reeks “beleidsaanbevelingen”, maar je kunt dus niet zien wie die gedaan heeft en uit welk land ze stammen. Als je de zes auteurs gezamenlijk verantwoordelijk houdt voor de inhoud, hetgeen de bedoeling lijkt, zijn deze aanbevelingen echter mede gedaan voor een Brit, een Fransman en een Italiaanse.

Voorts stuiten we op Cecilia Albin (Zweden) en Mark Anstey (Zuid-Afrika) die ons helpen met “diplomacy & foreign affairs”, Nicole Ball (VS) houdt zich weer bezig veiligheid en justitie.

Tony Bass – die 30 jaar als ambtenaar voor de Ierse overheid gewerkt heeft (sic!) – doet “Europe” en “Euroforum” voor het Nederlandse Instituut voor Internationale Betrekkingen. Van Bass worden helemaal geen publicaties op de website genoemd.

Mai’a Davis Cross (VS) doet hetzelfde als Bass, maar dan doet er nog “diplomacy & foreign affairs” bij.

Guy Olivier Faure – volgens Wiki in 1943 geboren in Frankrijk – doet ook D&FA, maar doet er nog “international negotiation” erbij.

Dus we hebben een Fransman die uitvoerders van het Nederlandse buitenlandbeleid moet leren hoe ze met vertegenwoordigers van andere landen, Frankrijk bijvoorbeeld, moeten onderhandelen.

Verder met Fen Osler Hampson. Die doet hetzelfde als Faure. Hampson lijkt een Canadees te zijn, maar dat valt niet met zekerheid vast te stellen, want ook hij laat zijn nationaliteit op internet weg. Voor hem spreekt dat hij tenminste een serieuze publicatielijst heeft, zij het merendeels niet voor Clingendael. Dan springen we over Bertus Hendriks heen, – zoals we ook met de overige Nederlandse gedaan hebben -, en komen we bij Brian Hocking. Hocking doet ook D&FA, dus dat onderwerp is rijkelijk bedeeld met expertise. Hocking lijkt een Brit te zijn op basis van de gecensureerde CV’s die van hem op internet te vinden zijn.

Daarna komen we via Arjuna Kannangara (D&FA, waarschijnlijk Brit) en Mordechai Melamud (Israël, D&FA) bij Valerie Rosoux, een Belgische dame te oordelen naar haar gecensureerde CV die zich, needless to say, ook bezig houdt met “diplomacy & foreign affairs”. Opvallend is dat er slechts één publicatie van haar hand wordt genoemd, uit maart 2014, hetgeen suggereert dat ze de laatste twee jaar geen onderzoek heeft gedaan dat het waard is om gepubliceerd te worden.

Vervolgens komen we bij Rudolf Schüssler (D&FA, international negotiation) die in zijn onschuld in zijn biografie op de Clingendael-website per ongeluk zijn nationaliteit vermeldt. Daar zijn we deze sympathieke Duitse professor van de Universiteit van Bayreuth dankbaar voor.

Daarop volgt Paul Sharp (D&FA, dit keer zonder international negotiation). Lijkt een Brit, Amerikaan of Canadees te zijn, maar heeft ook zijn nationaliteit van internet weggemoffeld.

We gaan verder met Paul Shotton, een Brit die ons onderwijst over “Europe” en, leuke woordspeling, “Euforum”.

Dan nog wat Hollanders totdat we afsluiten met Sarah Wolff, die wederom Brits lijkt te zijn en zich bezig houdt met “Europe & Euroforum”, alsmede met “security & terrorism”) en I. William Zartman, een voormalige adviseur van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken.

Conclusie
Even tellen en dan blijkt dat er van de vijfennegentig experts liefst achtentwintig naar het zich laat aanzien niet over de Nederlandse nationaliteit beschikken.

Hier past maar een conclusie, namelijk dat een aanzienlijk deel van ons buitenlandbeleid inhoudelijk door buitenlanders wordt geschreven.

Dat is een duidelijke schending van onze grondwet en moet zo snel mogelijk rechtgezet worden.

Scholen nemen ouders opvoeding af – 7

Om een verschijnsel te doorgronden, moet men het zowel in zijn totaliteit begrijpen, als in detail.

Het lager en middelbaar onderwijs in Nederland bevindt zich in een fundamentele transformatie, namelijk van een middel tot kennisoverdracht aan kinderen en jongeren, dat erop gericht is om hen de vaardigheden aan te reiken waarmee ze zich later in de maatschappij kunnen redden, naar een middel tot ideologische indoctrinatie van de jeugd als bouwsteen voor een mooie linkse toekomst.

Het onderwijs functioneert als voorpost voor de totale transformatie van de maatschappij door de overheid, althans de ideologische stroming die zich bedient van de dwangmiddelen van de overheid om haar totalitaire doelstellingen te verwezenlijken.

Het middel dat gebruikt wordt is het meest dodelijke dat er is: de salamitactiek. Ook wel bekend als “gradualism”, “incrementalism” of “totalitairian tiptoe”. De salamitactiek is bedoeld om het bewustzijn af te dempen en verzet te ontmoedigen.

Als je immers een maatregel, die de meerderheid van de betrokkenen niet wenst, direct invoert of aankondigt, beseffen de betrokkenen dat er een situatie gecreëerd wordt die schadelijk is voor hun huidige of toekomstige belangen en komen zij in het verweer. Het is mogelijk dat door dat verzet de maatregel niet kan worden ingevoerd en het hele project, met alle verheven einddoelen, loopt dan gevaar.

Daarom is het voor een succesvolle salamitactiek belangrijk dat je je doelstellingen niet uitspreekt.

Als je bijvoorbeeld van plan bent om in Hongarije tussen 1945 en 1948 een communistische eenpartijstaat op te richten, moet je dat niet openlijk verklaren. Je moet een voor een de katholieke, protestantse en liberale uitgeverijen, scholen en andere instellingen sluiten, het liefst naar aanleiding van een incident of zo. Vervolgens gebruik je het verzet daartegen om de geheime politie extra bevoegdheden te geven, etc.

Als je vanaf het begin al de droom hebt gehad om een Europese superstaat te stichten, maar de meerderheid van de bevolking van de betrokken landen voelt daar niets voor, moet je geleidelijk te werk gaan: eerst een pilot in de vorm van een beperkte douane-unie in de vorm van de Benelux, eerst samenwerking op het gebied van kolen en staal. Dan het project afschilderen als vorm van economische samenwerking en uitbreiden naar andere sectoren van de economie, vervolgens een gezamenlijke munt introduceren – opnieuw met economische argumenten – en uiteindelijk via kunstmatig gecreëerde crises steeds meer supranationale bevoegdheden en instellingen creëren. Waarbij de instellingen in werkelijkheid vaak al bestaan voordat ze op papier worden opgericht. Totdat de nieuwe generatie wakker wordt in wat Vladimir Bukovsky van het Cato-instituut de “EUSSR” noemt.

Hetzelfde geldt voor de transformatie van het onderwijs van kennisoverdracht naar ideologische indoctrinatie.

Je moet het niet zeggen, maar wel doen, beetje bij beetje. Vergelijk het met een ruziezoeker, die op straat steeds iets dichter bij je komt te staan. Op een gegeven moment heeft hij al je persoonlijke ruimte afgepakt, maar als je die wilt terugpakken, moet je of wegvluchten, of hem terugduwen. In het eerste geval doe je vrijwillig afstand van je territorium, in het tweede geval kan hij verontwaardigd zeggen dat jij de gewelddadigheden bent begonnen.

In werkelijkheid is hij natuurlijk de agressor, maar hij is zo slim geweest om zijn agressie te faseren en te maskeren, waardoor hij jouw reactie kan gebruiken om zijn eigen strategische doelstellingen te bereiken.

Om slechts drie details van de onderwijstransformatie te noemen, die via ons via ons netwerk bekend zijn geworden:
1 – de kinderen van klas 4 mogen van de school geen pindakaas op hun brood smeren.
Formele reden: beperken van risico op een aanval, omdat een jongetje in de parallelklas (sic!) allergisch is voor noten.
Werkelijke reden: afbraak van weer een klein stukje van de macht van de ouders, die tot dan toe bepaalden wat een kind wel en niet mag eten.

2 – de kinderen van de hele lagere school moeten op vrijdag fruit meenemen naar school.
Formele reden: bijdragen aan de gezondheid van de kinderen door stimuleren van gezonde voeding.
Werkelijke reden: afbraak van weer een klein stukje van de macht van de ouders, die bepalen wat hun kind moet eten.

3 – de kinderen van klas 5 krijgen “verkeersexamen”. Het is natuurlijk niet de zaak van de school, maar van de ouders om de kinderen te leren om veilig deel te nemen aan het verkeer. Voor “verkeersexamen” moet je een fiets hebben. De fiets moet in goede staat zijn. Als de fiets niet in goede staat is, bijvoorbeeld doordat het achterlicht het niet doet, kan je kind een onvoldoende krijgen. Voor de beoordeling van de staat van onderhoud van de fietsen, worden vrijwillige klassenouders ingeschakeld.
Formele reden: bijdragen aan de veiligheid van de kinderen door hen te leren fietsen en op het onderhoud van de fiets te controleren.
Werkelijke reden: weer een kleine inbreuk op de particuliere levenssfeer van het gezin. Verkeersopvoeding wordt afgepakt van de ouders en tot vak gebombardeerd (1e stap), dan worden ouders gedwongen om een fiets aan hun kinderen ter beschikking te stellen (2e stap) – als zij die niet hebben, dan moeten ze er een kopen -, vervolgens wordt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de fiets van de ouders afgenomen (3e stap) en tenslotte moeten ouders zich laten welgevallen dat andere ouders mede bepalen of hun kind een voldoende of onvoldoende krijgt voor het verkeersexamen (4e stap). Met dat laatste wordt, niet in graad maar wel in principe, weer een klein kenmerk van de totalitaire regimes in Oost-Europa tussen 1945 en 1989 overgenomen: verdeel- en heers tussen de ouders.

Deze drie details tonen, juist omdat het om kleine voorbeelden uit de dagelijkse praktijk gaat, dat scholen de opvoeding van de ouders geleidelijk aan afpakken. Als je de lijn doortrekt, zal het proces over 10 tot 20 jaar voltooid zijn en is de strategische doelstelling uit het Communistisch Manifest van Karl Marx en Friedrich Engels (1848) en van de naoorlogse culturele marxisten om het gezin te ontbinden, voor een belangrijk deel bereikt.

Bevordert associatieverdrag handel en veiligheid?

Alexander Pechtold, fractieleider van Democraten 66, is een van de meest fervente voorstanders van het associatieverdrag tussen de Europese Unie en Oekraïne dat vandaag in een raadgevend referendum ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het Nederlandse volk. Een referendum waarvan Pechtold overigens de noodzaak helemaal niet inziet, waarmee maar weer eens blijkt dat bestuurlijke vernieuwing bij de D66 in werkelijkheid een wassen neus is – maar dit terzijde.

De afgelopen dagen was hij frequent te zien op televisie en te horen op de radio om zijn standpunt toe te lichten. Hij concentreerde zijn betoog daarbij op drie kernargumenten, namelijk:
1 – Handel
2 – Veiligheid
3 – Help “de jonge generatie” om zich te bevrijden van het verleden

De eerste twee argumenten willen de kiezer overtuigen dat het verdrag gunstig is voor zijn eigen belang doordat handel en veiligheid toenemen, de derde argument is altruïstisch en suggereert dat de Oekraïense jeugd zonder aansluiting bij de Europese handelsruimte veroordeeld is tot een terugval in de duisternis van het sovjet-verleden.

Met het laatste argument appelleert Pechtold aan de vanzelfsprekende wens van de post-68 generaties om zichzelf vrij te ontwikkelen en ook anderen daartoe grootmoedig in staat te stellen.

Laten we de kernargumenten van Pechtold nader beschouwen. Wat bedoelt hij met “de handel”?

De Nederlandse handel, waarschijnlijk. De buitenlandse handel. Maar Nederland handelt met bijna de hele wereld. Handel dus met wie? Met China? Met Canada? Met Suriname? Nee, Pechtold bedoelt de handel tussen Nederland en Oekraïne, dus een zeer klein aandeel van onze buitenlandse handel.

Is het associatieverdrag goed onze buitenlandse handel? Nee, natuurlijk niet. De handelsbetrekking met Rusland zullen namelijk juist te leiden hebben onder ratificatie en inwerkingtreding van het verdrag, en de handel met Rusland is vele malen groter dan die met de Oekraïne.

De buitenlandse handel zal er dus door geschaad worden. Significant en substantieel geschaad worden, als we het in D66-taal mogen formuleren.

En hoe zit het met de veiligheid? Wiens veiligheid? Artikel 4 lid 2f van het associatieverdrag stelt dat er “meer samenwerking tussen de partijen op het vlak van veiligheid en defensie” moet komen. Dat zou in de praktijk de vorm krijgen van gezamenlijke militaire oefeningen en geleidelijke integratie in de NAVO. Rusland ziet dergelijke oefeningen aan zijn grenzen als een provocatie. Als de tweede militaire mogendheid ter wereld door dergelijke oefeningen wordt geïrriteerd, hoe draagt zulks dan bij aan “de veiligheid”?

Het voorstel tot nauwere militaire samenwerking tussen de EU en Oekraïne is juist een voortzetting van de conflictstrategie die Europa sinds de wederopstanding van Rusland op het wereldtoneel volgt. Enerzijds is en blijft de Europese defensie kansloos tegen een mogelijke Russische aanval, omdat de strijdkrachten van de lidstaten decennialang zijn uitgekleed en bovendien worden opgeleid om “vredesmissies” buiten het continent uit te voeren en niet meer getraind zijn op het verdedigen van de eigen landsgrenzen. Anderzijds wordt Rusland steeds meer geprovoceerd met uitbreiding van de NAVO naar het oosten, met financiële en economische sancties wegens de “annexatie” van de Krim, met een kunstmatig lage olieprijs, met onnodig beledigende uitspraken door de presidentskandidate Hillary Clinton aan het adres van de president van de Russische Federatie Vladimir Poetin, et cetera.

D66 is geen voorstander van defensieve herbewapening van de Nederlandse strijdkrachten, maar wel van maatregelen die het militair superieure Rusland tot op het bot tergen. Het lijkt haast of de strekking van het beleid is om Rusland tot een wanhoopsactie tegen Europa aan te zetten, terwijl Europa door het gat in de anti-tankcapaciteit weerloos moet blijven tegen de Russische conventionele overmacht.

Ook het derde argument snijdt geen hout. Want welke “jonge generatie” kan zich door het associatieverdrag eigenlijk bevrijden van het verleden?

Oekraïne bestaat voor ongeveer de helft uit Oekraïners en voor de helft uit Russischtaligen. West-Oekraïne is traditioneel wat meer op het westen gericht, en Oost-Oekraïne wat meer op Rusland. Dat ging prima, zolang niet één van beide kanten de macht naar zich toe wilde trekken.

Onder het regime van Porosjenko zijn de taalrechten van de Russische gemeenschap echter aanzienlijk ingeperkt. Daarmee is een signaal afgegeven aan de Russische helft van de bevolking dat zij erop kunnen rekenen als tweederangs burgers behandeld te worden.

Sterker nog, de dag na het bezoek van Europarlementariërs Guy Verhofstad en Hans Van Baalen aan Kiev in 2014, nam het Oekraïense parlement een wet aan die de tweetaligheid van het land praktisch afschafte. Dit terwijl de Europese Unie nota bene officieel – let wel, officieel – het garanderen van taalrechten aan bijvoorbeeld de Hongaarse minderheid in Roemenië als voorwaarde had opgenomen voor het opnemen van dat land in de EU in 2007. Een sterk staaltje van Brusselse hypocrisie en amnesie zou een EU-scepticus dit wellicht noemen.

De wet werd later deels teruggedraaid, maar de boodschap aan de Russischtalige Oekraïners was duidelijk.

Waar dus de Oekraïense “jonge generatie” wordt bevrijd van het verleden, wordt de Russischtalige jonge generatie beroofd van haar toekomstperspectief. Sterker nog, zij wordt veroordeeld tot een toekomst onder het corrupte regime van premier Porosjenko, die er zijn hand niet voor omdraait om een voormalige buitenlands staatshoofd, Mikheil Sjaakisvili, een paspoort toe te stoppen en tot gouverneur van een Oekraïense provincie te maken die groter is dan zijn voormalige land Georgië. De ultieme vernedering voor de Russischtalige burgers van Oekraïne, dat zelfs een Georgiër met een buitenlands paspoort de voorkeur krijgt boven alle mogelijke Russischtalige kandidaten. Porosjenko, die zijn persoonlijke vermogen van 720 miljoen dollar tijdens zijn ambtsperiode met 20% heeft weten te vermeerderen.

De argumentatie van Pechtold draagt inhoudelijk niets bij tot verheldering van de kwestie waar morgen over gestemd wordt. Zij onthult echter haarfijn dat een politicus, mits hij sympathiek en gematigd is in zijn houding, ongestraft verregaand demagogie en volksverlakkerij kan bedrijven.